‘Ben ik dat?!’, vraagt de jongste van bijna zes jaar nadat hij bij opa en oma een foto ziet van, zoals hij zelf zegt, al heel lang geleden. Meneertje was daar enkele weken oud en was net aan het bijkomen van zijn melkfles. We hebben nog meer foto’s en ook filmpjes gekeken van ‘lang geleden’ waarop ook zijn grotere broer van nu ruim acht jaar te zien is. ‘Hé, die baby ken ik, dat weet ik nog wel’, zegt de jongste als hij een filmpje ziet van de oudste. Waarop ik zeg dat dat niet kan omdat hij toen zelf nog niet was geboren. In ieder geval hebben beide jongens vol vermaak naar verschillende foto’s en filmpjes uit hun baby- en peutertijd gekeken.
In de auto op de weg terug naar huis is het een tijdje stil en ineens krijg ik een vraag van achteruit: ‘Mama, waarop kroop hij toen niet, maar rolde hij steeds naar de klok? Ik kon toen ik nog heel klein was gewoon kruipen toch mama?’ Onze jongste doelt op een filmpje waarin zijn oudere broer de leeftijd heeft waarop normaliter kinderen tijgeren en/of kruipen. De oudste was en is nog steeds gefixeerd op de tijd en op klokken. Bij mijn ouders thuis hangt een klok die ieder heel en half uur uitgebreid van zichzelf laat horen en toevallig sloeg de klok tijdens het filmen maar liefst twaalf keer. Onze oudste wist niet hoe snel hij zich moest voortbewegen in een soort van rollende en draaiende beweging richting de klok.
Steeds als ik dat filmpje zie moet ik denken aan het moment dat duidelijk werd dat de oudste onder andere behoorlijke motorische beperkingen aan zijn hersenbloeding heeft overgehouden. Het was aan het begin van een heftige periode vol onzekerheid over de mate van schade die het vele vocht in zijn hersenen zou hebben veroorzaakt. Inmiddels kan ik daar met gecontroleerde emoties naar terugkijken, al heeft het enkele jaren geduurd voor ik zover was.
Maar meer nog komt het trotse en opgeluchte gevoel naar boven omdat onze oudste gelukkig beschikt over een ontzettend doorzettingsvermogen en roeit, hoe jong dan ook, met de riemen die hij heeft. Het maakt niet uit op welke manier en hoe lang het duurt, hij komt daar waar hij wil zijn.
‘Ieder heeft een eigen manier om ergens te komen, jongen’, is mijn reactie op de vraag van de jongste. ‘En je broer had ook zijn manier om bij de klok te komen.’ ‘Tijgeren en kruipen kon hij toen nog niet, maar hij wilde steeds zo graag bij de klok kijken.’ Door het antwoord wat ik terugkrijg van de jongste val ik stil, opnieuw van trots maar ook van ontroering. ‘Dat komt door die computer in zijn hoofd die soms blijft hangen, hè mama?’ ‘Maar nu ben ik er en kan ik hem soms helpen, dus dat is wel fijn.’